-2/2
‘Dus we moeten naar minimumperiodes in de voorwaarden van de woningbouw. Dan loont innovatie en industrialisatie. We zijn voor duurzaamheid, maar dan wel met een gezonde overgangsperiode. Bijvoorbeeld van vijf of tien jaar. Verander de eisen niet van de ene dag op de andere. En zorg ook voor landelijke uniformiteit in de regelgeving, laat niet elke lokale overheid een eigen variant bedenken. Dan blijft de woningbouw op gang.
‘Zo voorkom je ook dat vakmensen de bouw vaarwel moeten zeggen, zoals in de crisistijd. Dat kunnen we ons niet opnieuw permitteren. Want we moeten wel de mensen hebben die het kunnen maken.’
Biense Dijkstra, Bouwpersoon van het jaar van vakblad Cobouw en directeur van bouwgroep Dijkstra Draisma:
‘Van tijdelijke woningen moeten we het niet hebben. Die zijn vaak te duur en te tijdelijk van karakter. In de bouw liggen de begrippen tijdelijk en permanent steeds dichter bij elkaar. Ze zijn eigenlijk al hetzelfde. We kunnen nu al kiezen voor demontabele woningen van hoge kwaliteit.
‘Onze droogstapelwoningen zijn opgebouwd uit in de fabriek gefabriceerde delen. De bouwplaats is een montageplek geworden. We zetten een woning neer in een dag, inclusief keuken, badkamer en een schil van baksteen. We hebben genoeg aan 33 hijsbewegingen. En ze zijn door de droge verbindingen ook weer eenvoudig uit elkaar te halen. In de Randstad zullen ze nooit meer van hun plek komen, maar in krimpgebieden zou je zo kunnen oppakken en ergens anders kunnen neerzetten.
‘Ons bouwproces lijkt op dat in de autoindustrie. We stellen de elementen samen in onze fabriek, in 45 minuten per stuk. Door gebruik van robots kunne we nu toe met een operator en een kwaliteitscontroleur. Wil je een andere gevel, dan passen we het zo voor je aan. Voor dezelfde productie hadden we vroeger zestien man nodig. In de tijd dat we vroeger tweehonderd woningen maakten, maken we er nu duizend. Zo rollen er nu vijf woningen per dag uit onze fabriek. En we gaan de productie dit jaar sowieso verdubbelen.
‘De oplossing voor een hogere bouwproductie ligt niet in bouwen in de stad, zoals nu de bedoeling is. Daar kun je nooit in korte tijd veel huizen bouwen, die nog betaalbaar moeten zijn ook. Laten we vooral mooie, nieuwe bouwlocaties opzoeken. Als we daarvoor 1 procent van onze landbouwgrond gebruiken, dan kunnen we voorzien in onze gehele woningbehoefte. Niet te dicht bij natuurgebieden, natuurlijk. Maar Nederland is nog steeds heel geschikt voor nog veel meer grondgebonden woningen.’
Anita Blom, specialist naoorlogse stedenbouw bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en auteur van Experimentele woningbouw in Nederland 1968-1980:
‘Het is weer tijd voor de ontwikkeling van vernieuwende woonvormen, zoals in de jaren zeventig. Er wordt nu alweer geroepen: laten we vooral véél bouwen en vooral snel, dus veel van hetzelfde. En dan ook nog eens in de wei. Maar het kan veel beter. We kunnen leren van het verleden, van projecten waarin architecten werden gestimuleerd om vernieuwende woonvormen te ontwikkelen. Met een beetje prijzengeld en een kleine tegemoetkoming in de extra kosten is al veel mogelijk.
‘Dat leverde eind jaren zeventig bijvoorbeeld de Vier Vierkanten op, een wijk in Alkmaar-Noord. Daar zijn flexibele woningen gebouwd in een hoge dichtheid, voor grote en kleine huishoudens, in houtskeletbouw. Hout is als materiaal voor woningbouw weer bijna vergeten, maar je kunt er snel en duurzaam woningen mee bouwen. En als je meteen nieuwe bomen plant, is het nog goed voor het milieu ook.
‘Wil je de woningbouw op een waardevolle manier op gang krijgen, dan is samenwerking essentieel. Dat kun je bijvoorbeeld doen door subsidiestromen van verschillende ministeries samen te brengen, van gelden voor werkgelegenheid tot verbetering van wegen en openbaar vervoer. Zet alle relevante partijen bij elkaar en dan kan er snel resultaat worden geboekt.
‘Neem bijvoorbeeld Panorama Lokaal, een ontwerpprijsvraag van de Rijksbouwmeester. Bewoners van wijken uit de jaren zestig en zeventig bekijken samen met corporaties, gemeenten en organisaties als Staatsbosbeheer en waterschappen hoe hun verouderde wijk kan worden aangepakt. Zoals de wijk Schalkwijk in Haarlem. Of Mosterdhof in Westervoort bij Arnhem, een project waar ik zelf bij betrokken ben.
‘Je knapt een wijk op in samenspraak en kijkt meteen naar de mogelijkheid het aantal woningen te verhogen. Dat kan door nieuwbouw, maar ook door ombouw van huizen naar meer gewenste woningtypen. Je kunt eengezinswoningen bijvoorbeeld ombouwen naar woningen voor senioren of alleenstaanden.
‘In die ontwikkeling zouden woningbouwstichtingen een belangrijke rol kunnen spelen. Helaas zijn ze vleugellam gemaakt door de vele miljarden aan belasting die ze nu moeten betalen. Ze zijn melkkoe geworden van de overheid. Marktpartijen zijn zo weer vertrokken, maar woningstichtingen blijven betrokken bij een wijk. Dus geef corporaties weer hun verantwoordelijkheid terug.’
Dick van Gameren, architect en hoogleraar woningbouw aan de TU Delft:
‘Er is niet één oplossing, maar we moeten zoveel mogelijk kansen op woningbouw aangrijpen. Daarbij geldt wel: doe het zorgvuldig. Ga niet haastig het platteland volbouwen. Die open ruimte is een kwaliteit van Nederland. We willen niet de kant op van België. Het schrikbeeld is Vlaanderen, dat grotendeels is geürbaniseerd.
‘We kunnen nog veel doen in bestaande woonwijken, bijvoorbeeld op de woonerven uit de jaren zeventig en de Vinexwijken. Daar kunnen we verder verdichten, bij voorkeur door het toevoegen van andere woningtypen dan de bekende eengezinswoning. Dat heeft voordelen: mensen die geen grote woning meer nodig hebben, kunnen dan toch in de buurt blijven wonen. En als zij verhuizen, komt er weer een gezinshuis vrij. Bovendien zal die verdichting de vraag naar voorzieningen, van scholen tot een theater, op peil houden of zelfs vergroten. Ook kan er weer meer worden geïnvesteerd in de openbare ruimte.
‘Ook in de grotere steden is veel mogelijk. Niet alleen vlakbij stations, waar nu al veel wordt gebouwd. Ook in gewone woonwijken zijn er vaak nog veel kansen om woningen toe te voegen. Juist om daar te kunnen vernieuwen is het wel van belang dat woningcorporaties opnieuw een grote en initiërende rol krijgen.
‘In de steden geldt eveneens: bouw zo gedifferentieerd mogelijk. We zien nu een hausse in de bouw van kleine appartementen. We moeten oppassen dat we er daar niet te veel van krijgen. Misschien is het tijd om een nieuwe eis te stellen aan nieuwbouwwoningen: de mogelijkheid ze makkelijk groter of kleiner te maken. We hebben te weinig gebouwd met de mogelijkheid tot verandering.
‘Zijn er nog mogelijkheden tot uitbreiding van een stad, dan valt er ook veel te winnen met goede openbare ruimte. Mensen zijn tegenwoordig best bereid af te zien van dat privétuintje, als er maar een mooie gemeenschappelijke tuin voor in de plaats komt. Denk ook aan verbetering van het openbaar vervoer richting omliggende plaatsen, zoals tussen Amsterdam en Almere. Dan kan zo’n plaats ook verstedelijken en weer aantrekkelijker worden.’