Deze spaarders bestonden voor een groot deel uit gesalarieerde werknemers die hun kapitaal spaarden in goud en zilver. Dit betrof hun vermogensopbouw voor het pensioen, waardoor zij een grote vinger in de pap hadden op het rentebeleid van de bancaire sector. Spaarkapitaal bestaat uit het zogenoemd ‘uitgesteld genot’, met andere woorden, men consumeert niet vandaag, maar stelt het uit tot een latere datum. Daarom werd het gespaard tegen een bepaalde marktconforme rente, waardoor er een accumulatie van het kapitaal ontstond en zodoende men later van een redelijk pensioen kon genieten. Dit goed functionerende systeem werd dus om zeep geholpen door de centrale banken. De uitkomst hiervan waren de hyperinflatoire tijden die ontstonden in o.a. de Weimar-republiek, Nationalistisch China, Brazilië, Mexico en Argentinië.
Kredietbrieven
Kredietbrieven waren een normaal verschijnsel tijdens de werking van de goudstandaard. In feite werd het gerekend tot kortetermijnkrediet voor producenten, distributeurs en kleine zelfstandigen. De internationale handelshuizen hadden deze markt bijna geheel in handen en de bancaire sector had hiermee weinig van doen. De kredietbrieven werden afgegeven aan bedrijven om hun producten te verschepen en te verkopen. Dit handelskrediet werd automatisch bij aankomst en verkoop voldaan. Het kwam zelfs voor dat deze kredietbrieven werden verhandeld door bedrijven onderling en als een soort schuldbekentenis werden gehanteerd, ergo betaalmiddel. Hieraan kwam een einde toen de overheid aan het begin van de vorige eeuw het ‘wettelijk betaalmiddel’ invoerde, waardoor het officieel verboden was om te betalen met andere middelen dan met de papieren valuta die werden uitgegeven. De centrale bank zag hierop toe en gaf de bancaire sector het monopolie op het leveren van krediet. Hierdoor kwam de internationale krediethandel in handen van de banken. Er kwamen nu veel meer andere financiële middelen in omloop zoals staats- en bankobligaties die langzaam maar zeker de kredietbrieven uit de portefeuilles van de centrale banken verdrongen. Omdat ook de salarissen van de werknemers werden betaald via de kredietbriefsector was er geen andere manier meer mogelijk om dit marktconform te financieren. Men was volledig afhankelijk van de overheid met haar wettelijke betaalmiddelen. Mede hierdoor kreeg men al in 1910 te maken met iets ongekends: werkloosheid. Omdat de markt niet meer haar werk kon doen door middel van de vloeibare afhandeling via de kredietbriefhandel ten aanzien van de opbrengsten en kosten werden de gesalarieerden hiervan de dupe. Sindsdien is de werkloosheid gebleven en heeft zich verankerd in de economie als iets natuurlijks, terwijl het in werkelijkheid een aanklacht betekent tegen het systeem van fiatgeld en wettelijke betaalmiddelen.
Kredietvormen
In de krediethandel bestaan er twee soorten krediet, deze zijn:
- zelf-liquiderend krediet;
- niet zelf-liquiderend krediet
Zelf-liquiderend krediet betreft een korte- of langetermijnlening uitgegeven ten behoeve van een producent, distributeur of zelfstandige. Deze gebruikt het krediet om bijvoorbeeld kapitaalgoederen, grondstoffen of halffabrikaten te kopen. Hiermee voegt hij waarde toe aan de gekochte goederen die hij weer doorverkoopt aan consumenten of andere producenten. De opbrengsten zorgen voor de aflossing en rente van het krediet. De bedoeling is dat dit krediet zo snel mogelijk wordt ingelost, zodat het bedrijf winstgevender kan opereren in de markt en daardoor de concurrentie de baas kan blijven.
Niet zelf-liquiderend krediet is een korte- of langetermijnlening waarvan het de bedoeling is deze te gebruiken voor consumptieve doeleinden, dat wil zeggen men gebruikt het niet om ermee te kunnen produceren, maar voor de aankoop van consumptieartikelen, zoals huizen, auto’s, stereo’s. plezierjachten etc. In het gunstigste geval wordt het krediet geheel afgelost en in het meest ongunstige geval wordt het krediet nooit afgelost. Bijvoorbeeld een rekening courant of een aflossingsvrije hypotheek.
Het probleem van niet zelf-liquiderend krediet is de opbouw van schuld. Niet alleen van overheden, maar ook die van bedrijven en particulieren. Dankzij het ongelimiteerd drukken van geld stijgen de prijzen in de markt, waaronder natuurlijk die van aandelen en onroerend goed. Vanwege de gestegen prijzen ervaren veel schuldenaren dit als een welkome ontwikkeling, waardoor men gaat speculeren met nog meer geleend geld op deze marktsectoren. Bedrijven worden niet meer opgebouwd, maar overgenomen, grotere villa’s worden gekocht, aandelen worden uitgegeven en aangeschaft etc. De bancaire sector helpt hier graag aan mee, vanwege de ontvangen rente en de commissies die hieraan verdiend worden, allemaal gefaciliteerd door de centrale banken.
Ludwig von Mises beschreef in zijn standaardwerk Human Action (Nationalökonomie) dat dit allemaal eindigt in een depressie, want het krediet wat is uitgegeven moet weer worden afbetaald, hoewel dat onmogelijk zal blijken in een neergaande markt, waar consumenten en bedrijven de middelen niet meer verkrijgen om hun leningen mee af te kunnen lossen. Massale faillissementen zijn in zo’n situatie aan de orde van de dag, waardoor banken en leners hun leengedrag stopzetten. Dientengevolge wordt de rest van de economie aangetast, omdat enerzijds bedrijven ook niet meer aan productief kapitaal, ergo zelf-liquiderend krediet kunnen komen en anderzijds consumenten hun koopgedrag bijstellen. Hierdoor stagneert de productie en zijn bedrijven genoodzaakt hun werknemers geheel of gedeeltelijk te ontslaan. Tijdens de crisis in de jaren 30 is er geprobeerd om de geldhoeveelheid op te krikken om zodoende de consumenten de gelegenheid te geven om te lenen, maar dit bleek tevergeefs, omdat de bancaire sector en de consumenten niet meer bereid waren om in zulke hachelijke tijden langetermijnverplichtingen aan te gaan. Derhalve is een dergelijke monitisering van de economie tot mislukken gedoemd. Sterker nog het kan de crisis alleen nog maar verergeren, want het extra gecreëerde geld vindt via de overheidsbestedingen haar weg in de economie, waardoor de monetaire inflatie toeneemt, terwijl de kredietexpansie afneemt. Met andere woorden men heeft een monetaire inflatie, terwijl er een deflatie van krediet plaatsvindt.
Vandaar dat Ludwig von Mises vertelt dat goede economen productie benadrukken en slechte economen de consumptie proberen te stimuleren. Het eerste heeft te maken met zelf-liquiderend krediet en het tweede met niet zelf-liquiderend krediet.
Marginaal gebruik
Marginaal gebruik is een term van de Oostenrijkse School voor Economie en stelt het volgende vast. Er wordt een aantal zaken geproduceerd, waarvan een bepaald percentage de winst vertegenwoordigt. Deze winst wordt weer gebruikt door bedrijven om hun bedrijven uit te breiden, meer kapitaalgoederen aan te schaffen of extra personeel aan te nemen. Ook kan deze winst worden gebruikt om te worden uitgekeerd aan eventuele aandeelhouders of voor versnelde aflossing van het zelf-liquiderend krediet. Wanneer een bedrijf minder winst maakt dan is dat doorgaans geen probleem, want het kan zijn productie bijstellen, zijn markten verleggen, producten verbeteren of de inzet van het personeel aanpassen. De verminderde winst kan als oorzaak een verminderde productie hebben, omdat de vraag naar producten in een dynamische economie frequent schommelt en dit niet zozeer een probleem hoeft te zijn. John Maynard