5 Zowel de Commissie-van Kemenade, die de goudclaim heeft onderzocht, als Aalders, concludeert dat Nederland van meet af aan achter de feiten aan heeft gelopen. En, zoals wel vaker in de Nederlandse geschiedenis, heeft het morele gelijk het moeten afleggen tegen de politieke realiteit.
Het moet mij van het hart dat het niet aan de Nederlandsche Bank heeft gelegen dat die feiten, althans de voor Nederland belangrijke feiten, niet tijdig beschikbaar waren. We moeten hierbij wel in gedachten houden dat de Bank tot 1948, toen Lieftinck haar nationaliseerde, een naamloze vennootschap was waarvan de aandelen in particuliere handen waren. Ook al was zij een bijzondere, nationale instelling, want bekleed met publiekrechtelijke taken, het was en bleef een particuliere instelling. Naar Trips oordeel behoorde het goud daarom aan de aandeelhouders toe. De Bank achtte zich in de goudzaak dus een belanghebbende partij, en daarmee wil ik toch een kanttekening plaatsen bij Aalders’ stelling dat de Nederlandsche Bank in het goudverhaal slechts passief, als slachtoffer van de roof meedoet.
Trip had anno 1945 wellicht een wat al te beperkte kijk op het eigendomsrecht van het goud. Zijn opvolger Holtrop, die halverwege 1946 aantrad, zag de zaak breder: Nederland, één van de zwaarst getroffen landen materieel gezien, kampte met een enorm deviezentekort, Nederland had het goud domweg nodig voor de wederopbouw. Hoe dan ook, de Bank vond niet zonder reden dat ook van haar kant een actieve rol gewenst was, ook al besefte zij dat de politieke verantwoordelijkheid in Den Haag lag.
Halverwege mei 1945 al kaartte de Bank de zaak aan bij de Nederlandse Missie van het geallieerde opperbevel. Nadat in de zomer van 1945 de eerste berichten in de kranten verschenen over de goudvondsten in het verslagen Duitsland, alarmeerde de Bank onmiddellijk de ministers van Financiën en Buitenlandse Zaken. Begin augustus 1945 rondde zij een Engelstalige notitie af die een uitvoerige inventarisatie van het geroofde goud bevatte. In de aanloop tot de Parijse Herstelbetalingenconferentie, waar het roofgoud hoog op de agenda stond, bewerkte zij, al dan niet via de ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken, de geallieerde diplomatieke afvaardigingen met deze notitie. Tegelijkertijd bestookte de directie de al in Londen benoemde Commissaris-generaal voor de Nederlandsche Economische Belangen in Duitsland met informatie. Hij had zijn hoofdkwartier in Frankfurt en misschien kon hij nadere informatie loskrijgen over de lotgevallen van het Nederlandse goud? Ondertussen deed de Bank verwoede pogingen om de eigen experts naar Duitsland te laten gaan voor nader onderzoek. In Frankfurt lag immers de door de Amerikanen in beslaggenomen goudadministratie van de Reichsbank. Naar Duitsland reizen was in de maanden na de totale instorting van het Duizendjarige Rijk echter geen sinecure. Land en infrastructuur lagen in puin, en het verkrijgen van toestemming om het land binnen te gaan verliep langs vele – militaire – schijven. Pas in de herfst van 1946 kwam de toestemming rond en konden de Bankexperts hun onderzoek doen in Frankfurt. En ja hun bevindingen kwamen te laat.
De Bank is dus bepaald niet, zoals Aalders stelt, wakker geschud door het Akkoord van Washington.
Ze heeft vanaf mei 1945 op het vinkentouw gezeten. Het is overigens de vraag, en daarin moet ik hem gelijk geven, of Nederland anders dan achter de feiten aan had kunnen lopen. We moeten niet vergeten dat in die cruciale maanden na mei 1945, regering en ministeries van Londen naar Den Haag terugkeerden, ook hier de infrastructuur fors beschadigd was, verbindingslijnen verbroken of slecht waren, en de eerste zorg van de overheid, Militair Gezag en later de reguliere burgelijke organen, het elementaire welzijn van de bevolking betrof. Bovendien, het gewicht dat Nederland in de schaal legde - en legt - is beperkt.
6 In de naoorlogse politieke constellatie stond Nederland, dunkt mij, in feite maar één weg open om zijn goud terug te krijgen en die liep via de door de geallieerden aangegeven route van de Tripartite Goud Commissie. Aalders laat glashelder zien dat alle pogingen om bilateraal te onderhandelen met landen waar Nederlands gestolen goud terecht is gekomen, tot mislukken gedoemd waren. Gezien het aantal landen dat na de oorlog aanspraak maakte op teruggave van door de Duitsers geroofd goud en gegeven de hoeveelheid goud die de Commissie te verdelen had, lijkt mij dat Nederland een evenredig deel uit de goudpool ontvangen heeft. Uiteindelijk is bijna 72 ton goud teruggekomen. In termen van hoeveelheden staat Nederland na België als tweede op de lijst van uitkeringtrekkers. Zo slecht is het eindresultaat dus niet geweest.
7 Tot slot dit. Van Geyl is het adagium dat geschiedenis een discussie zonder einde is. Zo zal ook over het Nederlandse goud, de roof en de restitutie het laatste woord niet gezegd zijn. Dat laat onverlet dat met dit laatste deel van uw trilogie over roof en rechtsherstel een intrigerend hoofdstuk van de Nederlandse geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog is afgerond.